De visie op het betreft de relatie tussen het spoor en het omliggende landschap met alle bijhorende infrastructuur en kunstwerken en de daarvoor ontwikkelde . De visie heeft een directe relatie met de visie op het spoor en de visie op stations en stationsomgeving.
Reiziger op de eerste rang
Nergens is het Nederlandse landschap zo goed te ervaren als vanuit de trein. Spoorlijnen bewegen zich, zonder afslagen, door landbouwgronden en bossen, steken rivieren over en brengen reizigers via het duin- en kustlandschap zelfs tot aan het strand. Met de reiziger letterlijk op de eerste rang, zorgt dit voor een kenmerkende reiservaring. De ontmoeting tussen spoor en landschap biedt de reiziger afleiding, uitzicht maar ook herkenningspunten: van een spoorbrug, een kenmerkend uitzicht tot de overgang van het ene naar het andere landschapstype en het contrast tussen stad en land. Deze aaneenschakeling van ervaringen geeft de reis kwaliteit en karakter.
Onbelemmerd zicht
Hoewel veel van het spoor aan het zicht van de reiziger wordt onttrokken – hij kijkt er simpelweg overheen – is het elk moment van invloed op zijn beleving. Zo kunnen geluidsschermen of andere afschermingen het uitzicht vanuit de trein sterk beïnvloeden. Ook andere objecten, zoals kasten en gebouwen voor techniek kunnen een rol spelen. Zeker wanneer de trein in de nabijheid van een station langzamer rijdt en de reiziger beter zicht krijgt op de bebouwing en objecten direct langs het spoor. Met de reiziger op de eerste rang is het van belang dat hij een zo onbelemmerd mogelijk uitzicht heeft. Dat betekent dat visuele obstakels als geluidsschermen en andere afschermingen zo veel mogelijk moeten worden vermeden. Waar dat niet mogelijk is, worden deze zó geplaatst en ontworpen dat het zicht vanuit de trein zo onbelemmerd mogelijk blijft.
Binnenkant van het landschap
Reizigers zien vrijwel nooit de voorkant van een landschap. Ze reizen er immers doorheen. Soms zien ze daarbij ook plekken die wat rommelig ogen. In de stad bijvoorbeeld waar de reiziger zicht heeft op de ‘binnenkant’ van de stedelijke omgeving: schuttingen en schuurtjes en andere vaak wat rommelige bebouwing. Lelijkheid is hier geen argument. Net als de prachtige landelijke landschappen die de trein passeert, hoort ook deze ‘kant’ bij de context van het spoor. In zekere zin mag de reiziger hier voyeur zijn. Het merendeel van de reis wordt de reiziger echter door de ‘binnenkant’ van het landschap geleid: dwars door akkers, bossen, weilanden of natuurgebieden. De reiziger heeft hier aan weerszijden uitzicht op plekken waar vrijwel niemand ooit komt. De belevenis kan hier puur en ongefilterd zijn en typerend voor het reizen per trein.
De schone dunne lijn
Het spoor doet zich voor als een dunne lijn door het landschap. De impact op het landschap blijft zo beperkt mogelijk. Dat is goed voor het landschap, maar ook voor de reiziger. Dankzij de dunne lijn kan hij optimaal profiteren van het uitzicht op de omgeving. Repeterende elementen, wanden of lijnen evenwijdig aan de spoorlijn worden in afstemming met de omgeving en met oog voor de beleving van de reiziger ontworpen en geplaatst. Zo blijft de impact van het spoor zo klein mogelijk.
Spoorlijn te gast in landschap
Spoorlijnen liggen bij voorkeur vrij in het landschap. Ze zijn er te gast. Dat betekent dat ze – vanaf een afstand bekeken – zo goed als mogelijk opgaan in het cultuurlandschap. Uitzonderingen daargelaten verandert dat van dichtbij. De spoorlijn blijkt dan zonder pardon door het landschap te snijden. Dit ijle karakter van de spoorlijn versterkt beide verschijningsvormen: enerzijds laat het zijn omgeving maximaal intact, anderzijds versterkt het de scherpte en uitgestrektheid van zijn snede door het landschap. Vanuit beide perspectieven vormt de spoorlijn zo min mogelijk een barrière, zowel in ruimtelijk, functioneel als ecologisch opzicht. Waar dit niet tegelijkertijd mogelijk is, bepaalt de context of de meeste waarde wordt toegekend aan het beperken van de visuele, functionele of ecologische impact.
Veertien landschapstypen
Vanuit de trein laat het Nederlandse landschap zich op unieke wijze lezen. Kijkend uit het raam komen alle veertien Nederlandse landschapstypen voorbij:
De veertien verschillende landschapstypen geven kleur aan thema's als de schone, dunne lijn’, ‘spoorlijn te gast in landschap en stad’ en ‘reiziger op de eerste rang’ . Ze maken de beleving eigen. Hiertoe zijn de elf landelijke landschappen ondergebracht binnen drie variabelen die de ruimtelijke basiskenmerken van ieder landschap omvatten: openheid, waterpeil en reliëf. Deze zijn op hun beurt onderverdeeld in open, halfopen en besloten; zeer laag en zeer nat; laag en nat en hoog en droog; en vlak, licht golvend, en heuvelachtig. Daarnaast worden er twee afwijkingen benoemd: het spoor op de grens van twee landschappen en bundeling met andere infrastructuur. De drie stedelijke landschappen worden beschouwd vanuit hun positie ten opzichte van de omgeving: liggend op, boven of onder het maaiveld.
Bijzondere plekken
Daar waar het spoor en andere vormen van infrastructuur en civiele kunstwerken als viaducten, tunnels en bruggen elkaar ontmoeten, ontstaan kansrijke, bijzondere plekken. Voor de reiziger dienen ze als herkenningspunten tijdens de reis. Voor de omgeving als oriëntatiepunten in het landschap. Ze dienen dan ook vanuit beide perspectieven ontworpen te worden.