Overslaan en naar de inhoud gaan

Stations bekennen kleur

Door Kirsten Hannema
Kleuronderzoek Station Amsterdam Amstel. Bron: Winhov. Fotograaf: Wijnanda Duits
Geplaatst op
Onderhoud aan stationsgebouwen en perronkappen vormt op steeds meer plaatsen aanleiding voor kleurhistorisch onderzoek, dat leidt tot verrassende vondsten. Achter lagen witte verf komen okers, groenen en beiges tevoorschijn; een kleurenrijkdom die door zorgvuldige restauratie nu weer ervaarbaar wordt.

Zo’n tweehonderd jaar geleden ontketende de Duitse bouwmeester Gottfried Semper (1803-1879) een revolutie in de architectuurgeschiedenis met zijn onderzoek naar beschilderingen op antieke gebouwen. Daaruit bleek dat de tempels en beelden uit de klassieke oudheid, anders dan men dacht, oorspronkelijk niet wit, maar beschilderd waren in talloze kleuren. Iets soortgelijks is nu aan de hand rond het spoor, waar onderzoekers erachter komen dat de historische stations die we kennen van zwart-wit foto’s uitgesproken kleuren hadden.

Neem station Leeuwarden, waar als onderdeel van de grootscheepse renovatie van het laat-19e-eeuwse station kleurhistorisch onderzoek is gedaan door kleurhistorisch onderzoeker - restauratieschilder Lut Gielen. Zij ontdekte dat het gebouw dat later wit werd overgeschilderd, ooit zandkleurig was met donkergroen raamhout. Het proefstuk dat schilders op een geveldeel aanbrachten, geeft een beeld van hoe het er toen uit moet hebben gezien. De bedoeling is om deze kleuren te beoordelen alvorens ze op de rest van het gebouw terug te brengen; de eerste reacties zijn enthousiast.
Station Leeuwarden staat niet op zichzelf. Eerder zijn bij de renovatie van station Amsterdam Amstel op basis van kleuronderzoek de houten plafonds van de spoorkap teruggebracht naar de mahoniekleur uit het oorspronkelijke ontwerp, terwijl de staalconstructie van de spoorkap in de originele zandkleur is gezet. 
Van Groningen tot Amersfoort; steeds meer stations verschieten op deze manier van kleur. Hoe is dat zo gekomen?

Van onderhoudsbeurt naar kleurherstel

De wedergeboorte van het polychrome station begon zo’n tien jaar geleden met een onderhoudsbeurt in Meppel, vertelt Rolinka Otten, als adviseur instandhouding bij NS verantwoordelijk voor het bouwkundig onderhoud en beheer in Noord Nederland. ‘Er stond onder andere schilderwerk op het programma, en ik kreeg het verzoek vanuit de organisatie om kleuronderzoek te doen.’ Daaruit kwam dat het station uit 1867 oorspronkelijk niet wit was, maar geschilderd in oker, donkerbruin en groentinten. Op basis van dit onderzoek is het station in oude glorie hersteld. 

Het project smaakte naar meer, en daarom bracht Otten in kaart welke stations er op het programma stonden voor groot onderhoud, om ook daar het vroegere kleurgebruik in kaart te brengen. ‘In Dalfsen stuitten we achter witte schrootjes op mosgroene vlakken met een geel randje – kleuren waarvan je nu ziet hoe mooi ze passen op de plek, vlakbij het bos. De gevels in Zwolle bleken ooit in een zandkleur ontworpen, met donkerrode kozijnen, en zijn hersteld, samen met de omringende openbare ruimte. Almelo heeft me verrrast; een naoorlogs station dat ik kende als egaal-wit, kreeg zijn antracietkleurige klokkentoren terug. Je zag dat gebouw weer tot leven komen.’ 

Tekst loopt door onder de afbeeldingen.

Elk station zijn eigen kleur

Directe aanleiding voor een reeks recente kleuronderzoeken is het onderhoud dat spoorbeheerder Prorail verricht aan de perronkappen, waaronder die in Leeuwarden en Groningen. Omdat ze in slechte staat verkeerden, werd besloten om de gietijzeren kappen te verwijderen en alle verflagen eraf te halen. Ook de civiel ingenieurs die deze constructies ontwierpen, gingen destijds kleurbewust te werk, toont dit onderzoek. Zo kregen de kappen in Amersfoort een zandkleur, terwijl die in Nijmegen, Groningen en Leeuwarden in verschillende tinten groen werden uitgevoerd. Zelfs de serie ‘standaardstations’ die in de jaren zestig van de negentiende eeuw in opdracht van de Staatsspoorwegen werden ontworpen, waartoe haltes als Meppel, Zwolle en Harlingen behoren, kregen elk hun eigen kleurstelling.

Tekst loopt door onder de afbeeldingen.

Hoe kom je daar achter? Kleuronderzoek doen is intensief werk, vertelt Lut Gielen. ‘Met een scalpelmes en hamertje ga ik op een hoogwerker om verfmonsters te nemen van alle onderdelen van de kappen, tot op het kale ijzer. Toen ik naar aanleiding van de eerste onderzoeksresultaten in Groningen van de schilders die eerder aan het gebouw werkten, hoorde dat de verf al eens tot op het kale ijzer was verwijderd, ben ik nog verder gaan speuren in hoekjes waar de schilders moeilijk bij kunnen. Die samples bestudeer ik onder meer met een digitale microscoop, op zoek naar de oudste kleurlaag. Om waar mogelijk te kunnen vergelijken zijn oude foto’s uit de beeldbank onmisbaar’.

Tekst loopt door onder de afbeeldingen.

Witte rage

Toen ze bezig was met kleuronderzoek in Leeuwarden, vroegen twee passanten haar wat ze deed. ‘Ik zei: kleurhistorisch onderzoek; u dacht toch niet dat het gebouw altijd al wit was?’ In de jaren zestig ontstond een wit-rage in de architectuur, vertelt Leo van der Laan, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden als coördinator monumentenzorg. ‘Baksteengevels, stuuk- en houtwerk; tot aan de jaren negentig werden talloze gebouwen wit gesausd, men wilde het fris en modern. Om beeldbepalende gebouwen en stadsgezichten te behouden, zijn we in de late jaren tachtig begonnen met actief kleurbeleid voor de binnenstad. We hielpen eigenaren en schilders met kleurvoorstellen en proberen ze nu ook te stimuleren tot het doen van kleuronderzoek, dat we soms ook ondersteunden met een financiële bijdrage.’ 

Het wauw-effect dat kleurherstel aan monumentale gebouwen in de binnenstad teweeg bracht, heeft Van der Laan gesterkt in de gedachte dat kleuren ertoe doen. ‘Of je het groen en beige van het station mooi vindt of niet, is een kwestie van smaak. Maar een belangrijk principe van goed kleurgebruik is dat het de afleesbaarheid van de architectuur vergroot.’ Zeker in een stationsomgeving, die vraagt om overzicht en helderheid, is dat een belangrijke kwaliteit. Daarbij zorgde de dampdichte (chloorrubber)verf op het stationsgebouw voor problemen in de vochthuishouding; die witte laag moest hoe dan ook worden verwijderd.

Goede gewoonte

Van der Laan is verheugd over de stappen die Prorail en NS de afgelopen jaren hebben gezet op het gebied van cultuurhistorisch onderzoek. En spreekt zijn waardering uit voor de begeleiding en het voorwerk dat Bureau Spoorbouwmeester daarbij heeft verricht, bijvoorbeeld door alle monumentale stations – de zogenoemde Collectie - te laten onderzoeken en waarderen. Goed voorbeeld doet goed volgen. Van der Laan: ‘Het idee om op station Leeuwarden kleuronderzoek te doen, komt bij het spoorbedrijf vandaan; wij hebben daar niets voor hoeven doen.’ 
Otten: ‘We hebben geen formeel kleurenbeleid, maar het is inmiddels wel een goede gewoonte om vooraf te kijken: kunnen we iets met kleur? Zelfs bij ‘gewoon’ onderhoud in de merk ik dat ik door de opgedane ervaring anders kijk. Een paar jaar geleden dacht ik: het moet strak, licht - in één kleur. Nu weet ik: kleur doet ook iets met je als mens.’ Ze noemt als voorbeeld het monumentale station Harlingen, dat van een ‘nietzeggend grijs gebouw’ is getransformeerd naar een vriendelijk en warm station. ‘Daar zijn we teruggegaan naar aardtinten’, vertelt Otten. ‘Maar ook het vervangen van de bitumen dakbedekking door het oorspronkelijke zink op de kappen, draagt bij aan de uitstraling.’ 

Er liggen nog mooie projecten in het verschiet, zoals de grootscheepse renovatie van de stationskappen en het Seinhuis in Groningen, en de renovatie van station Winschoten waaraan ook een perronkap vast zit. Otten: ‘In dat laatste gebouw zijn heel veel kleurmonsters gevonden, het wordt nog een hele puzzel om – samen met de onderzoekers en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed - te bepalen welk kleurpalet we uiteindelijk gaan terugbrengen.’

Even geduld aub, u wordt doorgestuurd naar de beeldenbank