Overslaan en naar de inhoud gaan
Kunstwerk

Over al dit bezig leven

BOS. Beeldrecht: Valerie van Leersum

Bijzonderheden

Thema Verbinden Kunstenaar
Valerie van Leersum
Onderwerp
Landschapsportretten
Kunstvorm
Wandkunst
Materiaal/techniek
Assemblages en fotografie
Locatie Afmetingen in cm
8 lichtbakken van 175 x 118 / 2 lichtbakken van 276 x 125
Jaartal
Uitvoering
M2uur, Fotografie: Tim Stet
Locatie gebied
Reizigerspassage

Over al dit bezig leven

Met de opdracht van ProRail aan kunstenaar Valerie van Leersum, werd station Apeldoorn onlangs een kunstwerk rijker: een kunstwerk dat zowel past in de lege nissen die ontstonden bij het verwijderen van de oude reclamebakken in de reizigerstunnel en niet onderdoet voor de reeds bestaande kunstwerken op het station: Reizend Zand van Giny Vos en Selvatica Plastica van Elspeth Diederix. En bovendien legt ook dit kunstwerk op prikkelende wijze de verbinding met het alomtegenwoordige landschap dat je tegemoetkomt zodra je op het station Apeldoorn arriveert: de Veluwe. Alles ademt hier ‘buiten’. 

Vanaf station Apeldoorn vetrekken en arriveren de treinen uit vier richtingen. Alle ontmoeten een totaal ander landschap zand en heide (Amersfoort – Kootwijk), weide (Deventer –Woudhuizen), bos (Dieren – Reeenberg/Klein Zwitserland) en natte graslanden (Zutphen – Groot Soerel). Valerie van Leersum maakte collage-achtige portretten van de vier landschapstypen rondom Apeldoorn, opgebouwd uit tien panelen. Ieder type landschap kent een eigen karakter, dat is gecomponeerd met verschillende objecten, vlakken kleurstellingen en composities; het moeras meandert, de heide bestaat uit plateaus, het bos kent verticale lijnen, de wei is een coulissenlandschap. De vier collages zijn voorzien van rijke legenda met verhalen en informatie die met een QR code is te ontsluiten.

“Ik bewandel gebieden intensief. Soms alleen, maar vaak ook met biologen, historici en lokaal betrokkenen. Tijdens de wandelingen leg ik een verzameling aan van objecten, gebruiksvoorwerpen en natuurlijke elementen die tekenend zijn voor het gebied. Sommige van de elementen fotografeer ik in hun natuurlijke habitat, andere neem ik mee naar de studio waar ik ze middels diverse print technieken omzet tot beeld. Vervolgens verwerk ik alle verzamelde objecten tot een assemblage, die het gebied weergeeft. Uiteindelijk worden de portretten, middels een verticale foto-opstelling, van bovenaf gefotografeerd.”

Valerie van Leersum onderzoekt de relatie tussen mens en landschap. Hoe vormt het landschap de mens en hoe geeft de mens op zijn beurt vorm aan de relatie met het landschap? hoe verhoudt het steeds veranderende landschap zich tot het begrip thuis? Mens en natuur spelen wisselend de hoofdrol. Zo fotografeerde ze de uitgereikte handen van de GGD medewerkers bij een corona teststraat in Amsterdam Noord, en bracht hiermee de menselijke maat terug in de context van een omgeving die door efficiëntie en hygiene wordt beheerst. 

Het resultaat van haar onderzoekende wijze van werken doet denken aan fantasie-landkaarten van plekken of eilanden die niet bestaan maar wel uit een collectief geheugen lijken op te doemen: vreemd en bekend tegelijk, de fantasie aanwakkerend, vol met verhulde schatten. Zo vertegenwoordigt het miniatuur kooitje in het roze heide landschap de aanwezigheid van de koningin van het bijenvolk, dat gedurende de bloeiperiode dit gebied domineert (geen lekkerdere honing dan heidehoning). Deze portretten, boordevol verhalen, staan in de traditie van de albums en kaarten van J.P. Thijssen met een haast vergelijkbaar educatieve en actieve uitnodiging tot aanvullen en ontdekken. 

Niet eerder kwam een werk in van het spoor tot stand na zoveel uren dwalen, veldwerk en brononderzoek. Het werk van Valerie van Leersum is doortrokken van een aanstekelijke artistieke houding - geheel in de traditie van ‘artistic research’  - waarbij ze direct en indirect anderen vraagt betrokken te zijn met als onderliggend doel: langzaam kijken, met open vizier, in slowmotion de omgeving in je opnemen; dan ontvouwt zich een wondere wereld van het hier en nu. Met speldenprikken van verbeelding creëert ze mentale bruggetjes die je naar een andere kant brengen en je een nieuw perspectief bieden op een verscholen wereld; verhuld, verstopt, verbannen, verloren, verdrongen. Maar zichtbaar voor wie vertraagt. Vanaf nu is station Apeldoorn het centrum van de wereld, een knooppunt van vier windrichtingen, en alles ertussen in, een cirkel van indrukken en ontdekkingen: wandel het station uit, de richting maakt niet uit!

Valerie van Leersum volgde haar opleiding aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht waar ze tevens les geeft. Ze exposeerde haar werk op verschillende locaties in Nederland en daarbuiten en ze nam deel aan meerder internationale residenties. Zij maakte werk in opdrachten voor onder meer Stiemerlab, GGD/ Gemeente Amsterdam, Waterlandse vloed – Groningen en het Zuiderzeemuseum. Eerdere Exposities en/of werkte samen met o.a.: Oerol, Vishal, Ambassade van de Noordzee, Het HEM, CBK Zuid-Oost  Amsterdam, Moengo Triënnale Suriname, Stroud (GB).

bronnen:
https://www.valerievanleersum.nl
https://between-science-and-art.com/what-is-artistic-research/
 

BOS

01.
KNOPPERGAL: Gallen zijn abnormale vergroeiingen op planten die onder invloed van andere organismen zijn ontstaan. De knoppergalwesp (2 tot 3 mm groot) legt een eitje op de zomereik, tussen de eikel en het eikeldopje. Als het ei is uitgekomen gaat de larve verder met stoffen aanmaken die de galvorming stimuleert. Daar begint de gal te groeien. In het begin is de gal kleverig en groen, maar later wordt het droog en bruin. Het levert wonderlijke vormen op, elk een beeldhouwwerk op zich.

02.
VOSSEBES: (Vaccinium vitis-idaea) Zowel de bosbes als de vossebes zijn typische Veluwse planten. De vossebes, ook wel rode bosbes genoemd komt iets minder vaak voor dan de bosbes. Het kleine, wintergroene struikje bloeit overdadig met kleine witte klokjes. De trosjes met friszure bessen kleuren van wit naar rood en zijn te verwerken tot bijvoorbeeld compote of een sausje. Het sap van de gezonde, wat zure bes bevatten veel vitamine en is goed voor een gezonde spijsvertering.

03.
AARDSTER: (Geastrum, Myriostoma, Astraeus) zijn buikzwammen die beginnen als een bolletje bestaande uit twee lagen. Bij rijpheid springt de buitenlaag van dat vruchtlichaam open en buigen de slippen zich stervormig.  De binnenlaag met de sporenmassa zit in het midden van de ster en opent zich bovenaan via een klein gaatje waardoor de sporen naar buiten komen.In Nederland zijn aardsterren voornamelijk in de duinen maar ook op de Veluwe en andere, vaak kalkhoudende zandgronden te vinden.

04.
LUCIFERDOOSJE: De Apeldoornse luciferfabriek NV: Deze fabriek werd opgericht in 1873 door de heer H.C. Hoogendijk en was aanvankelijk was het gevestigd in Wenum op het Landgoed De Rotterdamsche Kopermolen. Later verhuisde het naar een nieuwe locatie aan het kanaal in Wormen. In de volksmond werd de fabriek ook wel de Zwavelstokjesfabriek genoemd.

05.
ZWARTE SPECHT: (Dryocopus martius) is een geheimzinnige bosvogel met een teruggetrokken levenswijze. Zwarte spechten komen in Nederland het meest voor in uitgestrekte naaldbossen, afgewisseld door beukenlanen en -percelen. Zijn roffelende drumsolo’s zijn kilometers ver te horen.

06.
SPINSEL: In dit geval het bealgde spinsel van stippelmot rups. De stippelmot is een wit motvlindertje met zwarte puntjes. In mei - juni leggen ze eitjes in de waardboom of plant. Na drie weken wanneer de rupsen uit de eitjes komen gaan ze samen webben spinnen en vreten ze de bladeren van de boom. Het gevolg is een kale boom die is ingepakt in een wit spinsel. In dit geval hebben ze een algenlaag boven op een beekje ingepakt, wat een prachtig organisch weefsel opleverde.

07.
RODE BOSMIER:  (Ormica rufa) zijn sociale dieren en leven in kolonies met vaak wel miljoenen mieren per kolonie. Ze zijn de bouwers van de grote koepelnesten in open bossen, bosranden en heideterreinen. Bosmieren zijn goed georganiseerde, harde werkers en samen zijn ze tot grootse dingen in staat. De rode bosmier leeft in een verrassende symbiose met bladluizen. De roodbruine drukdoeners zijn erg belangrijk in het bos-ecosysteem.

08.
SCHORSKEVER: (Scolytinae) leven tussen de schors en het hout van een boom. Het mannetje holt de ruimte uit om met één of meerdere vrouwtjes te paren. De vrouwtjes boren zich dan een tunnel, bij tussenpozen eieren leggend. De uitgekomen larven graven een gang in een rechte hoek op de tunnel en zo ontstaat er een vraatpatroon. Doorgaans tasten ze al reeds beschadigde naaldbomen aan. De larven worden door spechten gegeten.

09.
JAPANSE  LARIX: (Larix kaempferi) werd vaak ingezet voor bosbouw. Het is een bladverliezende conifeer met een rechte stam en een regelmatige groeiwijze met horizontaal afstaande takken. Eerst is de kroon nog smal maar later wordt hij breed piramidaal. Het is een snelle groeier die 30 m of soms hoger wordt. Ze zijn, vooral in het voorjaar, frisgroen en kleuren laat in de herfst goudgeel. De naalden staan in bundeltjes van tien tot twintig stuks bij elkaar.

10.
SCHORS: Na jarenlange roofbouw, waren halverwege de vorige eeuw, bijna alle bossen op de Veluwe verdwenen. Men realiseerde het belang tegen zandverstuivingen en ging voor het eerst in de geschiedenis aan ‘bosbouw’ doen. Men had veel hout nodig voor de mijnbouw en koos daarom voor de snel groeiende naaldhout dat hier van nature niet thuis hoorde. Zo veranderde het oorspronkelijke eiken-berkenbos, in heide en zandvlaktes met een bosomgeving met veel grove den.
kleur dan stenen die dieper in de grond in keileem opgesloten zaten. De Rapakivi rondom Apeldoorn lag in een leemlaag die ervoor zorgde dat de rode kleur behouden bleef.

 

HEI

01.
HEIDEHAANTJE: (Lochmaea suturalis) de goudgele/bruine bladkever wordt ook heidekever genoemd. Zowel de larven als de volwassen exemplaren van de heidekever voeden zich met heideplanten. Wanneer de populatie in een bepaald gebied groeit, sterft de heide massaal af en daarmee verdwijnt de voedingsbron voor de insecten. Hierdoor verloopt de populatiegrootte cyclisch met een periode van ongeveer vijf jaar.

02.
KLEINE SCHORSENEER: (Scorzonera humilis) Het Nationale Park De Hoge Veluwe biedt ruimte aan meer dan honderd beschermde en bedreigde plantensoorten.De kleine schorseneer is één van de bijzondere planten van de Veluwe. Het is een plant die hele hoge eisen stelt aan zijn omgeving. Hij heeft arme grond nodig, met een beetje leem erdoor. Sinds 2015 werkt (de Flora werkgroep van de vereniging van vrijwilligers Hoge Veluwe in samenwerking met) de UvA aan een programma om de schorseneer van de ondergang te redden.

03.
GEWONE MIERENLEEUW: (Euroleon nostras)) heeft net als alle andere netvleugeligen vier grote vleugels. De larve lijkt niet op de volwassen dieren en verandert door verpopping. Het grootste deel van zijn leven leidt de mierenleeuw als larve een verborgen bestaan onder het zand. Met zijn achterlijf en poten maakt de larve van de mierenleeuw een kuiltje in het zand. Een beestje dat de vangkuil inloopt, rolt naar beneden, wordt vakkundig met zand bekogeld waarna het recht in de bek van de larve belandt.

04.
GEWOON DIKKOPMOS: (Brachythecium rutabulum) is een van de meest voorkomende mossoorten in ons land. Het is makkelijk herkenbaar aan de kleine roodbruine sporendoosjes die als bloemetjes bomen het groen uittorenen. In die doosjes zitten de sporen. Aan het eind van de winter gaan die doosjes open, waarna de sporen zich door de wind laten meenemen, op zoek naar nieuwe groeiplekjes.

05.
IJS: De huidige landschapsvormen zijn vooral bepaald door de voorlaatste ijstijd (Saalien). (Door bepaalde klimaatomstandigheden breidden de gletsjers in Noord Europa zich steeds meer uit en kwamen zuidelijker dan ooit tevoren.) Het landijs kroop toen zo ver naar het zuiden dat het de helft van Nederland bedekte. Meerdere ijstongen staken uit naar het zuiden. Hun gewicht was zo groot dat ze de bodem waarop ze lagen naar de randen wegduwden en zo de stuwwallen opwierpen die nu het skelet van de Veluwe vormen.

06.
ECHT RENDIERMOS: (Cladina rangiferina) behoren tot de korstmossen. Ze zijn struikvormig en hebben een groen-grijze kleur. Hoewel rendiermos op een plant lijkt bestaat deze uit een innige (mutualistische) symbiose van twee verschillende typen van organismen: een schimmel en een groenwier. Ze zijn kenmerkend voor de allerarmste bodems in ons land. Ze komen voor in dennebossen die in der tijd zijn aangelegd op zandbodems om stuifzanden tegen te gaan.

07.
ZANDHAGEDIS: (Lacerta agilis) is een van de bekendste hagedissen in Nederland. Terwijl de vrouwtjes  zich goed camoufleren met bruine kleuren, stelen mannetjes de show met hun fel groene verschijning. De zandhagedis leeft in droge heide en schraal grasland waar planten worden afgewisseld met kale, zanderige plekken. Zowel de Veluwe als ook het spoorbed tussen de rails vormt voor de zandhagedis een prachtig habitat om op te warmen en voort te planten.

08.
HEIDESPINNER:  (Macrothylacia rubi) wordt ook wel veelvraat genoemd. Het is een grote diklijvige nachtvlinder, waarvan het mannetje ook overdag vliegt. De onopvallende vlinder komt in Nederland wijdverbreid voor in bossen, heidevelden, zandgronden en duinen. De lang behaarde rups van deze vlinder komt na de winter slechts korte tijd tevoorschijn om te zonnen in de voorjaarszon en verpopt zich in april, in een langwerpige sigaarvormige cocon vlakbij de grond.

09.
HEIDEVLINDER: (Hipparchia semele) leeft in droge en schrale gebieden zoals de duinen en heiden. De vlinders vliegen vaak korte afstanden in een krachtige snelle vlucht. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden en met boomsappen.

10.
HEIDEZEGGE: (Carex ericetorum) ibehoort tot de cypergrassenfamilie en komt voor in dennenbossen, op zandheuvels en in heiden. De bloeistengel heeft een mannelijke aar aan de top met daaronder één of twee kortere, eivormige, rechtopstaande vrouwelijke aren. De heidezegge is een zeer zeldzame soort. De Hoge Veluwe is een onmisbare habitat voor deze bedreigde soort; het grootste deel van de Nederlandse populatie groeit in het park. 

11.
PIJPENSTROOTJE: (Molinia caerulea) Pijpenstrootjesgras vinden we vooral op de heide, zowel in natte als in droge heideterreinen. Dit zijn in feite heel arme biotopen, met een groot gebrek aan opneembare voedingsstoffen. Die knopen van het pijpenstootje zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en werd het vroeger meegebakken met Goudse pijpen om de steel open te houden.

12. 
STEENMEEL: Sinds 2015 vinden er onderzoeken in Het Nationale Park De Hoge Veluwe plaats naar de effecten van steenmeel toediening als maatregel om de natuurkwaliteit te herstellen. Steenmeel is een fijngemalen vulkanisch- of diepgesteente, wat mogelijk de bodem kan herstellen. Veel bodems van natuurgebieden op droge zandgronden zijn ernstig verzuurd, doordat er al decennialang teveel stikstof op deze gebieden neerslaat. In een zure bodem spoelen plantenvoedingsstoffen zoals calcium, kalium en magnesium sneller uit naar diepere bodemlagen en zijn hierdoor niet meer beschikbaar voor planten en dieren.

13.
JENEVERBESSTRUIK: (Juniperus communis). Van nature komen er in ons land twee naaldhoutsoorten voor, de taxus en de jeneverbes. De Jeneverbes is veel te vinden op de Veluwe. Opvallend is hier de grote variatie in vormen. Van vlakliggende, breed uitgroeiende struiken die nauwelijks een meter hoog worden tot slanke hoog opgaande exemplaren. Het beschermde boompje kan soms bizarre vormen aannemen die in de schemering doen denken aan geheimzinnige schimmen.

14.
KRUIPBREM: (Genista pilosa) is een giftige, groenblijvende struik die behoort tot de vlinderbloemenfamilie. Het struikje komt voor op droge, voedselarme zandgrond in heidevelden en bermen. Wanneer u de kruipbrem tegenkomt is dat mede te danken aan een grootse ingreep van de gemeente Gelderland. Omdat er te veel gras tussen de hei groeide is op veel plekken de bovenste grondlaag verwijderd zodat het weer ruimte gaf voor de pilzegge,  klokjesgentiaan en de kruipbrem.

15.
WINDKANTER: Is een steen met één of meerdere zijden die door de wind zijn geslepen. Tijdens de laatste ijstijd was het gebied rondom Apeldoorn een toendra. De granieten stenen die ooit zijn aangevoerd door noordelijke gletsjers kwamen bloot te liggen en werden gezandstraald. Verandering van windrichting of kanteling van de steen zorgden voor de karakteristieke scherpe hoeken. Soms kom je nog windkanters met een licht glimmende laag tegen. Hier hebben ijzerdeeltjes in het zand de steen voorzien van een windlak.

16.
DOPHEI: (Erica) In de natte heidegebieden komt vooral de dopheide voor. Deze heidesoort heeft bolvormige lilakleurige bloemen en begint eerder te bloeien dan de struikheide, namelijk al in juni. De dopheide groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op natte tot vochtige, voedselarme, zure grond.

17.
RAPAKIVI: is een graniet. Zijn naam betekent rottende steen en duidt op het feit dat bepaalde mineralen in dit gesteente makkelijk verweren. Sinds de voorlaatste ijstijd liggen er granietsoorten in de bodem van de Veluwe. De ligging van de keien is bepalend voor het uiterlijk. Zwerfkeien die in een zandige doorlatende bodem zaten of aan het aardoppervlak lagen, zijn heel anders van kleur dan stenen die dieper in de grond in keileem opgesloten zaten. De Rapakivi rondom Apeldoorn lag in een leemlaag die ervoor zorgde dat de rode kleur behouden bleef.

18.
STUIFZAND: Zandverstuivingen op de Veluwe zijn ontstaan door handelen. Door roofbouw verdwenen de bossen en kwamen er uitgestrekte heidevelden voor in de plaats. Deze heidevelden werden op vele plekken te diep geplagd waardoor er open plekken ontstonden. Zon, wind en warmte deden de rest; het blootliggende zand werd weggeblazen. Het verderop liggende heideveld werd bedolven en stierf af en de zandverstuiving kon zich verder uitbreiden. Nu vormen uitgestrekte zandverstuivingen een bloeiend landschap.

19.
WOL: Vanwege zijn lage voedseleisen werden er vroeger op de Veluwe voornamelijk Veluwse Heideschapen gehouden. De herder nam de dieren overdag mee de heide op zodat de dieren konden grazen. ´s Avonds overnachten de dieren in een potstal. Deze stal was opgevuld met heideplaggen. Elke dag werd deze stal verder opgehoogd met meer plaggen of strooisel. Dit vormde in het voorjaar de bemesting voor de landerijen van de boeren. Vandaag de dag grazen de schapen voor het heide onderhoud.

20.
BIJEN TRANSPORTKASTJE : De heidevelden zijn geliefde plekken voor de bij om nectar te verzamelen maar ook hier gaat de bijenpopulatie dramatisch achteruit. Wilde honingbijen kom je in Nederland bijna niet tegen. De honingbijen die we in de natuur zien, zijn door imkers gehouden bijen. De goudbruine heidehoning wordt ook wel "de koning onder de honingen" genoemd. Deze honing heeft een unieke kruidige pittige en licht bittere smaak die met geen enkele andere honingsoort te vergelijken is.

MOERAS

01.
GROTE EGELSKOP: (Sparganium erectum) is een typische moerasplant. Aan de rand van oevers, valt Grote egelskop op tijdens de bloeitijd door de kogelronde  bloeiwijze. De karakteristieke vruchten, waaraan de plant zijn naam egelskop te danken heeft zijn nootjes. De plant komt voor in zoet, voedselrijk water.

02.
IJSVOGELVLINDER: De naam ijsvogelvlinder heeft niet direct met de nabijheid van de ijsvogel te maken, maar komt waarschijnlijk van de associatie dat deze ook in vochtige bossen langs beken vliegen. Sinds 1995 is de grote ijsvogelvlinder niet meer waargenomen in ons landschap en daarom beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.

03.
GRAS: Deze grassoorten zijn  geoogst tijdens een wandeling in de Heemtuin in Apeldoorn. Deze bijzondere plek midden in het Matenpark, bevat voorbeelden van landschappen uit de omgeving van Apeldoorn. De heemtuin wordt met liefde onderhouden door een zeer betrokken werkgroep. In 2023 bestaat de tuin 40 jaar en vormt een prachtige volgroeide, groene ruimte, midden in de stad.

04.
KLAPPERSTEEN: Klapperstenen worden vaak omschreven als roestbruine, ijzerrijke korsten rond een kern van leem of klei. Gedurende de tweede ijstijd creëerden de smeltwaterdalen bassins waar leembolletjes gewichtloos in ronddraaien. Tijdens dit draaien vormden zich ijzerlaagjes om het bolletje. Doordat de leemkern bij het indrogen los kan komen van zijn omhulsel, kan de klappersteen bij het schudden een klapperend geluid maken.

05.
SPINSEL: In dit geval het bealgde spinsel van stippelmot rups. De stippelmot is een wit motvlindertje met zwarte puntjes. In mei - juni leggen ze eitjes in de waardboom of plant. Na drie weken wanneer de rupsen uit de eitjes komen gaan ze samen webben spinnen en vreten ze de bladeren van de boom. Het gevolg is een kale boom die is ingepakt in een wit spinsel. In dit geval hebben ze een algenlaag boven op een beekje ingepakt, wat een prachtig organisch weefsel opleverde.

06.
POELSLAK:  (Lymnaea stagnalis) is een in het zoetwater levende slak. Met een huisje van maximaal 6 centimeter is het een van de grootste zoetwaterslakken in West-Europa. De slak leeft alleen in stilstaande wateren, zoals sloten, vijvers en vennen. Daar kruipt hij, net onder het wateroppervlak, door de waterplanten op zoek naar voedsel. Alleen bij gevaar laat de slak zich onmiddellijk naar de bodem vallen.

07.
MOERASZEGGE: (Carex acutiformis) is grijsgroen en heeft een kruipende wortelstok. Ze komt voor in moerassen, aan waterkanten, in natte loofbossen en in beekdalhooilanden. De zegge soorten onderscheiden zich van overige grassoorten doordat ze driekantige stengels hebben in plaats van rond.

08.
RIETORCHIS: (Dactylorhiza praetermissa) De rietorchis is de meest voorkomende orchidee van Nederland en kan eigenlijk verspreid over heel het land gevonden worden, omdat deze soort ten opzichte van stikstof wat toleranter is dan andere orchideeën. Toch is het zeker geen algemene soort. Rietorchis is een plant die voornamelijk voorkomt in vochtige Biotopen. Met zijn wit, rose of paarse kleur oogt ze als een delicaat sieraad in het landschap.

09.
DUINRIET: (Calamágrostis epigéjos) is, als zomerbloeier herkenbaar aan de niet al te ver openstaande, zacht aanvoelende pluimen. Duinriet staat niet alleen in de duinen, maar tref je ook elders aan op zandige niet te mineraalarme bodems waar de grondwaterspiegel redelijk kan fluctueren. Dit zijn bijvoorbeeld de rivierduinen in de uiterwaarden van de grote rivieren.

10.
VEELBLOEMIG VELDBIES: (Luzula multiflora) bloeit in april en mei. De bloemen vormen vier tot acht bolvormige tot langwerpige bloemhoofdjes met elk meer dan tien bloemen.  De plant is lichtminnend en staat dikwijls op een wat meer beschutte, zonnige standplaats. 

11.
VEENMOS: (Sphagnum) Dit kleine plantje groeit in het veen, dat boven het water uitkomt. Het groeit aan de bovenkant bovenop de eigen afgestorven restanten. Zodoende vormt het een belangrijk onderdeel van het hoogveen. Sommige veenmossoorten kunnen twintig keer hun drooggewicht aan water opnemen in de cellen, waardoor het erg geschikt is als structuurverbeteraar in grond

12. 
DRIJVEND FONTEINKRUID: (Potamogeton natans) Er zijn vele soorten fonteinkruid. De bladeren kunnen op het water drijven of onder het wateroppervlak zweven. De bloemen bevinden zich in groene aartjes die boven het wateroppervlak uitsteken. Dit exemplaar is een drijvend fonteinkruid en komt voor in rijke modder en water dat niet dieper is dan een meter.

13.
BRUINE KIKKER: (Rana temporaria) kan je in poeltjes en moerassen in grotere aantallen tegenkomen. Het water gebruiken ze alleen voor de voortplanting en de rest van het jaar leven ze op het land. Met uitzondering van de winterperiode, waarin een deel van de bruine kikkers in het water overwintert. 

14.
LIBELLE: (Odonata) In Nederland komen ongeveer 65 soorten libellen voor. Met een krachtige vlucht, kunnen ze naar alle richtingen zweven en bewegen. Ze vangen hun prooien in de lucht, wat tevens de plek is voor de paring. De eieren daarentegen worden in de stengels van waterplanten of op het wateroppervlak gelegd. Eenmaal uit het ei, klimt de nymfe langs de waterstengen uit het water en wordt dan een libelle.

15.
VEENPLUIS: (Eriophorum angustifolium Hockeny) is door de lange witte haren een opvallende soort uit de Cypergrassenfamilie. De plant komt voor op natte, zure grond, zoals veen en heidegrond. Ze kleuren van donkergroen later in het seizoen naar rood tot zwartbruin. Veenpluis, iemand beschreef ze ooit als veertjes aan een steeltje; prachtig!

16.
RIETZANGER: (Acroephalus schoenobaenus) Een kleine duidelijk getekende, levendige vogel die luid, snel en gevarieerd zingt. De rietzanger is algemeen in de buurt van meren, plassen en moerassige leefgebieden. Het liefst leeft de rietzanger op gebieden waar weinig beheer plaatsvindt, waardoor de niet te vaak gemaaide spoorzone rondom onze spoorwegen, een prachtig habitat vormt voor dit sympathieke vogeltje.

17.
KOKERJUFFER: Kokerjuffers zijn de larven van de schietmot (Trichoptera). Schietmotten ontwikkelen zich vrijwel altijd in het water. De larven maken daar een kokertje, waarin ze schuilen tegen vijanden. De kokers worden opgebouwd uit materiaal dat ze vinden in de omgeving, zoals delen van waterplanten, overblijfselen van waterdieren, zandkorrels, kiezelsteentjes en allerlei combinaties daarvan. Elk kokertje is uniek en een heus architectonisch bouwwerkje.

18.
VEEN: Ongeveer 5.000-6.000 jaar geleden kregen de elzenbroekbossen rondom de IJssel veel water te verwerken dat afkomstig was van de Veluwe en het hoger gelegen Salland. De meeste plantenresten van het elzenbroekbos verteerden maar slecht in dit kletsnatte, rustige milieu. De verteringsresten stapelden zich op en vormden samen een laag broekveen. Dit veen is nog steeds op veel plaatsen onder de huidige kleiafzettingen van de IJssel terug te vinden.

19.
KLAPPERSTEEN KERN: Zie nummer 04.

20.
PITRUS: (Juncus effusus) groeit op vochtige plekken, zoals langs de waterkant, in het weiland en in moerassen. De pitrusstengel bevat een schuimachtige kern., die vroeger als een sponsachtige lont  of lampenpit werd gebruikt.

21.
MOERASHERTSHOOI: (Hypericum elodes) is een amfibische soort die vooral aan venoevers voorkomt. Met haar uitlopers kan ze indien de omstandigheden optimaal zijn grote, drijvende matten vormen vanaf de rand van het water. Hertshooi betekent hard hooi. De plant heeft die naam te danken aan de harde en houtige stengels. 

WEI

01.
HOMMEL: (Bombus) het wat gedrongen lichaam en de beharing zorgt ervoor dat ze beter tegen lagere temperaturen kunnen. Hierdoor zie je hommels vaak al in het begin van het voorjaar rondvliegen. In Nederland komen ongeveer 30 hommelsoorten voor. Ze hanteren verschillende tactieken om bij de nectar van de bloemen te komen. Sommige soorten hebben een lange uitrolbare tong om bij de nectar te kunnen komen. Andere soorten boren een gat dichtbij de bloembasis om zo de nectar te kunnen bemachtigen.

02.
PAARDENBLOEM: (Taraxacum offieinale) is een bijzonder gevarieerde soort, alleen in Europa bestaan er al een duizendtal variëteiten. De bloemen zijn rijkelijk voorzien van stuifmeel en nectar en worden door meer dan 90 soorten insecten bezocht. Ook voor de mens is de paardenbloem één van de meest nuttige geneeskrachtige planten, waarvan de wortel, bladeren als ook de bloemen kan worden gebruikt. 
Paardenbloemblaadjes worden in het voorjaar als molsla gegeten.

03.
NEST VAN WINTERKONINKJE: (Nannus troglodytes) is een van de meest algemene broedvogels van Nederland. Als er voldoende dekking is, dan bouwt de winterkoning zijn nest. Bijzonder kleine vogel, met de bekende opgerichte staart en luide zang. Is ondanks zijn naam niet bestand tegen koude winters. De winterkoning komt in het hele land als broedvogel voor. Vereist is voldoende dekking om een nest te kunnen bouwen. Vooral in de bosrijke streken van de hogere zandgronden komt de soort veel voor.

04.
ISOLATOR: Dit voorwerp is een porseleinen hoekgeleider dat wordt gebruikt om schrikdraad, middels houten palen, om een stuk grond te geleiden. Schrikdraad, soms ook wel schrikkeldraad genoemd, is een geleidende draad waar elektrische spanning op staat en die gebruikt wordt in een hekwerk. Op de draad staat een (meestal pulserende) hoge elektrische spanning (2 tot 10 kV), waardoor degene die de schrikdraad aanraakt een gevoelige schok krijgt. 

05.
BLAUWE REIGER: (Ardea cinerea) zijn, op hun lange blauwgrijze poten, echte sloot-food specialisten vaak, maar vullen hun menu ook graag aan met mollen, muizen en grote insecten zoals sprinkhanen. Vis is echter vrijwel altijd het hoofdbestanddeel van hun eten.

06.
KLEINE VOS: (Aglais urticae) is een algemeen veel voorkomende vlinder in Nederland. Ze bevinden zich op plaatsen waar voldoende nectar te vinden is, zoals tuinen, parken, bosranden, ruigten, dijken en bermen. De hoogste aantallen worden gevonden bij droge graslanden. Het vrouwtje zet de eitjes bij voorkeur af op jonge brandnetels die groeien op open, zonnige plaatsen.De kleine vos is een zeer mobiele soort. Bekend is dat hij kan zwerven en zo tot wel 150 kilometer kan afleggen. 

07.
ZWALUW EN OOIEVAAR: Zowel de zwaluw als de ooievaar behoren tot de boerenlandvogels. Steeds vaker zie je de ooievaar op zijn parmantig rode lieslaarzen door de weides scharrelen, op zoek naar iets lekkers. De Zwaluw daarentegen prefereert het erf. De nesten worden bij voorkeur gemaakt in boerenschuren, loodsen en dergelijke waar ze in en uit kunnen vliegen. Beide vogels hebben bijzondere vliegkwaliteiten; de zwaluw als acrobaat in de lucht, de ooievaar met zijn enorme zweef techniek.

08.
TROSGLIDKRUID / BLOEM: (Scutellaria columnae) is een adventief. Wat betekent dat het door toedoen van de mens, onopzettelijk, op een nieuwe plaats terechtgekomen is. Op de plekken rondom Apeldoorn, waar nu nog watermolens te vinden zijn, waren vroeger graanmolens die het graan tot meel vermaalden. De zaden van de trosglidkruid zijn hoogstwaarschijnlijk rond de 16e, 17e eeuw, meegereisd met het graan uit het Oost Europa waar zijn oorspronkelijke habitat ligt.

09.
PAARDENBLOEM: Zie nummer 02.

10.
IJZEROER: In de vroege Middeleeuwen werd op de Veluwe op grote schaal ijzer gewonnen. IJzeroer komt voor in vele vormen, maar is in essentie een ijzerhoudend gesteente dat is ontstaan door het neerslaan van ijzerverbindingen uit kwelwater. IJzeroer komt niet alleen voor in de vorm van knollen maar kan uiteenlopende grillige vormen hebben en zelfs uitgestrekte samenhangende platen vormen. Als stille getuigen aan deze ijzerindustrie zijn nog steeds stenen, ijzerkuilen en slakkenhopen in het Veluwse landschap terug te vinden.

11.
GROND: Wanneer je op de bodemkaart van Nederland zoekt naar de weidegebieden ten oosten van Apeldoorn geeft de boodemindicatie  aan dat deze bestaat uit beekeerdgronden: lemig, fijn zand. (Beekeerdgronden zijn ontstaan door ontginning van elzenbroekbossen en zijn vaak te vinden langs beken en middelgrote rivieren.) Bij beekeerdgronden bestaat de bodem uit een voedselrijke humuslaag die overgaat in een voedselarme laag van dekzand; een ideale omgeving voor het grasland.

12. 
BLOEIEND GRAS: Vanaf mei start de natuurlijke drang van grassen om door te schieten en te gaan bloeien. Dit wordt veroorzaakt door de temperatuur en daglengte.Binnen de Grassenfamilie vormen de Beemdgrassen een groot geslacht, waartoe veel algemeen voorkomende grassen behoren. Ze komen voor in diverse graslandgemeenschappen  en worden tevens veel gebruikt in grasmengsels voor de inzaai van gazons, sportvelden en voor voedingsdoeleinden voor vee.

13.
TROS GLIDKRUID ZAAD: Zie ook nummer 08. De zaaddoosjes van de Trosglidkruid zijn favoriet bij muizen. Ze klimmen in de steel naar boven en gebruiken daarbij de zaden als trappetje. Eenmaal in de top zorgt de zwaartekracht ervoor dat het geheel naar beneden buigt en kunnen de muizen op hun gemak de zaden oppeuzelen.

14.
WAPEN: In het jaar 878 verschijnen drie mispelbloemen op het wapen van de Graven van Gelre en werd de mispel in de volksmond gepromoveerd tot Gelderse roos. Hoewel de rood gestileerde bloem op een gele achtergrond nu niet meer terug te vinden is op het wapen van de provincie Gelderland, is het nog wel terug te vinden op toegangsborden en luiken van boerderijen die in het bezit zijn van Stichting’Het Geldersch landschap’

15.
GRINDSTENEN: In het Pleistoceen (IJstijdvak) vervoerden Rijn en Maas vooral in koude perioden bijzonder veel zand en grind naar ons land. Veel van het verweerde gesteente kwam in rivieren terecht, waar het door onderlinge botsingen door het snelstromende water snel afsleet tot afgeronde grindstenen.  Ook nu nog vind je overal op de Veluwe grintkuilen waar vroeger grint werd afgegraven voor weg- of erfverharding. We witte kiezelsteeentjes werden ook als versiering rondom de Apeldoornse woonhuizen gelegd.

16.
MEIDOORN: (Crataegus Laevigata) met de groei aan randen van akkers en bossen is de meidoorn een bekende inwoner van het coulissen landschap. Vroeger werd de boom vaak aangeplant als heg langs weilanden in plaats van prikkeldraad. Het is een doornachtige struik of kleine boom. De jonge net uitgelopen blaadjes zijn lekker in salades. De rode meidoornbesjes zijn zoetsappig.

Bron


Personen

  • Frans van den Born, IVN natuurgids en coördinator van de heemtuinwerkgroep ‘De Maten’( IVN = Instituut voor Natuureducatie en duurzaamheid)
  • Mariëtte van Rooij, Beleidsadviseur Natuur, ProRail
  • Leïla en Sasha Aerts
  • Maarten Brinkman, Stichting Studie en Documentatiegroep Luciferetiketten

Boeken

  • Ontdek de Veluwe, Nederlandse landschappen, Uitgave van het I.V.N. in samenwerking met de VARA, Auteurs: Sietzo Dijkhuizen, Hein Schimmel, Illustraties: Rein Westra e.a., 1976, ISBN 9063010079.
  • Ach leve de tijd, Twaalf eeuwen Apeldoorn en de Apeldoorners, Waanders uitgevers in samenwerking met het gemeente archief Apeldoorn, 1991.
  • Bosch en Heide, Jac. P. Thijsse, Bakkerij ‘de Ruijter’ der firma Verkade en comp. Zaamdam, 1913.
  • Wilde bloemen, spectrum natuurgids, Roger Philips en Suzette Stumpel- Rieks, Uitgever: Het Spectrum BV., 1987, ISBN 9027417806.
  • Elsevier Basis Natuurgids, Alfred Leutscher, Uitgever: Elsevier Amsterdam-Brussel, 1984, ISBN 9010040860.
  • Natuur langs het spoor, Flora en fauna in kaart gebracht, Spoorbeeld-essay, De Groene Ruimte bv,  in opdracht van Bureau Spoorbouwmeester, 2012.
  • De Hoge Veluwe, foto’s: David van Dijk e.a., Tekst: Wim Alings, Uitgave Stichting het Nationale park de Hoge Veluwe, 1973.

Internet

  • Flora Nederland, https://www.floravannederland.nl/
  • Veluwezoom in beeld, https://veluwezoominbeeld.nl/
  • Hoge Veluwe, https://www.hogeveluwe.nl/
  • I.V.N natuur en milieueducatie., https://www.ivn.nl/
  • Staatsbosbeheer, https://www.staatsbosbeheer.nl/
  • Natuurgebieden in beeld, https://www.natuurgebiedinbeeld.nl/
  • CODA beeldarchief Apeldoorn, https://www.coda-apeldoorn.nl/
  • Waarneming.nl, https://waarneming.nl/
  • FLORON Verspreidingsatlas, https://www.verspreidingsatlas.nl
  • Vlinderstichting, https://www.vlinderstichting.nl/
  • Natuurmonumenten: https://www.natuurmonumenten.nl/
Even geduld aub, u wordt doorgestuurd naar de beeldenbank